Maten, gewicht & grootte

Maten, gewicht en grootte van het Schipperke      

Dr. R. POLLET

Lid van de Belgische Standaardcommissie

 

Samenvatting:

Tijdens de Belgische Rasspeciale in 1999, gekeurd door Mevr. Agnes Pollet, hebben we namens de Belgische Standaardcommissie 50 Schipperkes (25 reuen en 25 teven) gewogen en hun lichaamsmaten genomen. Het  gemiddelde gewicht was 5,78 kg (de reuen 6,46 kg en de teven 5,10 kg).

De gemiddelde schofthoogte bedroeg 32,43 cm (bij de reuen 33,65 cm en bij de teven 31,12 cm).

De resultaten van de metingen (de lichaamsmaten) hebben we kunnen gebruiken om de lichaamsverhoudingen of indices te berekenen, met name de volgende ‘belangrijke verhoudingen’ die uitdrukkelijk staan vermeld in de ‘Modelstandaard’ van de FCI:

  • De gemiddelde waarde van de verhouding van de lichaamslengte tot de schofthoogte was 1,036.
  • De borstdiepte was gemiddeld 47-48 % van de schofthoogte.
  • De snuitlengte bedroeg ongeveer 40 % van de totale lengte van het hoofd.

De resultaten van de metingen leren ons vooral dat het Schipperke geen Groenendaeler in het klein is. Van type en lichaamsbouw is het Schipperke inderdaad robuuster en meer gedrongen dan de Belgische herder, die morfologisch (van bouw) moet getypeerd worden als ‘middellijnig’. Het uiterlijk van het Schipperke is weliswaar ‘lupoïde’ (wolfachtig), maar ‘met neiging tot kortlijnigheid of brachymorfie’. Alle verhoudingen in acht genomen is immers bij het Schipperke, ten opzichte van de Belgische herder, de borstkas breder, het hoofd krachtiger, de schedel breder en de snuit korter.

De resultaten van de wegingen en de metingen hebben ons veel  geholpen om de tekst van de laatste rasstandaard van het Schipperke (2003) op te stellen.

 

In de meeste standaarden wordt het gewicht van de hond vermeld, al of niet met bovenste en onderste grenzen. De gewichtsvariatie bij honden is enorm: van 0,9 tot 100kg.

 

Bij bepaalde rassen bestaan er ‘gewichtsklassen’. Bij het Schipperke bestonden er vroeger twee gewichtsklassen, met name 3-5 en 5-8 kg. In de nieuwe standaard echter is dit geworden: één gewichtsklasse van 3 tot 9 kg,  met een na te streven gewicht van 4 tot 7 kg.

 

In de standaarden worden dikwijls bepaalde fouten omschreven als ‘tekens van nanisme of verdwerging’. Er bestaan evenwel twee soorten dwerggroei of nanisme:

  1. met normale lichaamsverhoudingen (‘geproportioneerd’) en geestelijke ontwikkeling: is het nanisme, ook nog fysiologische of constitutionele dwerggroei genoemd, dus met de normale bouw van de verre voorouders (zoals bij het Schipperke). De oorzaak is een gebrek aan groeihormoon.
  2. met abnormale lichaamsverhoudingen: is de ‘ongeproportioneerde’ of ‘disproportionele’ dwerggroei, die gepaard gaat met ontwikkelingsstoornissen; een gebrekkige schildklierfunctie is de oorzaak (‘cretinisme’); wordt ook ‘teratologische’ (de ‘teratologie’ is de wetenschap van de erfelijke misvormingen) dwerggroei genoemd (bijv. bij Affenpinscher).

 

Tijdens aankeuringen (fokgeschiktheidskeuringen of selectiekeuringen) worden heel dikwijls de honden gewogen en worden ook metingen uitgevoerd, dit betekent lichaamsmaten genomen van de honden. De lichaamsmaten kunnen dienen om indices te berekenen. Een index is een in de zoötechniek gebruikte numerieke grootheid die een verhouding (quotiënt of uitkomst van een deling) uitdrukt van twee lichaamsmaten, meestal als percentage, dus vermenigvuldigd met honderd.

 

Het aantal mogelijk uit te voeren metingen is groot, maar de volgende lichaamsmaten en indices of verhoudingen zijn de belangrijkste:

snuitlengte: te meten vanaf de neus (uiteinde van de snuit) tot tussen de ogen (stop of fronto-nasale depressie of

inzinking tussen de ogen).

voorhoofdlengte (schedellengte): afstand vanaf tussen de ogen tot aan het achterhoofdsbeen.

hoofdlengte (snuitlengte + voorhoofdlengte): te meten van het uiteinde van de neus tot aan het

achterhoofdsbeen (achterhoofdskam); in de standaarden wordt dikwijls de verhouding snuitlengte/hoofdlengte

opgegeven, wat trouwens door de FCI wordt voorgeschreven (zie ‘modelstandaard’ van de FCI).

voorhoofdbreedte (hoofdbreedte of schedelbreedte): te meten op breedste deel van de schedel, dus tussen de

jukbeenbogen.

borstomvang of borstomtrek: wordt gemeten juist achter de ellebogen.

borstbreedte: te meten op grootste breedte van de ribben.

borstdiepte: lengte, verticaal gemeten, achteraan de ellebogen, vanaf de schoft tot aan de onderborst

(borstbeen); is dus eigenlijk de borsthoogte.

borstdiepte-index: de verhouding borstdiepte/schofthoogte; deze index moet volgens de FCI in de standaarden

vermeld worden.

bodemafstand: afstand van de onderborst (laagste punt van de borst) tot op de bodem of de grond.

schofthoogte (borstdiepte + bodemafstand): is de ‘grootte’ of de ‘schouderhoogte’ van de hond; te meten, in

verticale richting, vanaf de schoft (gelegen tussen de nek en de rug), langs de elleboog, tot op de grond; de

schofthoogte wordt in de meeste standaarden opgegeven, al of niet met onderste en bovenste grenzen of

toleranties; sommige rassen komen voor in verschillende grootte-slagen.

lichaamslengte (romplengte): is bij de hond een horizontale afmeting; wordt gemeten vanaf het boegpunt tot

aan het zitbeenpunt; een hond is vierkant of kwadratisch van bouw wanneer de lichaamslengte gelijk is aan de

schofthoogte, en rechthoekig van bouw of ‘gestrekt’, wanneer de lichaamslengte meer bedraagt dan de

schofthoogte.

lichaamsindex (formaatindex): is de verhouding lichaamslengte/schofthoogte; moet volgens de FCI in de

standaarden vermeld worden; wordt meestal vermenigvuldigd met 100: bij een kwadratische hond is de index

gelijk aan 100, bij een gestrekte hond meer dan 100.

 

Op 4-7-1999, tijdens de Rasspeciale van de Koninklijke Schipperkes Club van België, waar Mevr. Agnes Pollet keurde, hebben we in totaal 50 honden (25 reuen en 25 teven) gewogen en gemeten, behorend tot alle klassen van de tentoonstelling, behalve de puppyklassen.

De gewichtsklassen 3-5 kg en 5-8 kg noemen we respectievelijk ‘kleine’ en ‘grote’ Schipperkes.

De gewogen en gemeten honden worden in volgende groepen (aangeduid met Romeins cijfer) onderverdeeld, waarbij we het aantal honden van elke groep opgeven:

 

I         Kleine teven:                                                            14 honden

II        Kleine Schipperkes (kleine reuen + kleine teven):  18 honden

III      Kleine reuen:                                                                 4 honden

IV     Grote teven:                                                               11 honden

V      Grote Schipperkes (grote reuen + grote teven):        32 honden

VI     Grote reuen:                                                               21 honden

VII   Alle teven:                                                                  25 honden

VIII  Alle Schipperkes:                                                       50 honden

IX    Alle reuen:                                                                  25 honden

 

Het is te verwachten dat wat de resultaten van de wegingen en de metingen betreft

  • er een toename zal zijn van I tot IV en van VII tot IX
  • VII zich zal situeren tussen I en IV
  • IX zich zal situeren tussen III en VI
  • VIII (het gemiddelde van alle waarden) zich zal situeren tussen II en V, en ook tussen III en IV.

 

Het gewicht:    

 

De gemiddelden, in kg, van de hoger vermelde groepen worden telkens opgegeven, samen met, telkens tussen haakjes, de laagste en/of de hoogste waarden.

 

I       4,34 kg (laagst 3,10 kg)

II      4,41 kg (laagst 3,10 kg)

III     4,64 kg (laagst 4,10 kg)

IV     6,06 kg (hoogst 8,00 kg)

V      6,55 kg (hoogst 10,10 kg)

VI     6,81 kg (hoogst 10,10 kg)

VII    5,10 kg (laagst 3,10 kg; – hoogst 8,00 kg)

VIII   5,78 kg (laagst 3,10 kg; – hoogst 10,10 kg)

IX     6,46 kg (laagst 4,10 kg; – hoogst 10,10 kg)

 

Het gemiddelde gewicht van alle Schipperkes (groep VII) is volgens de wegingen dus 5,78 kg, wat helemaal geen verrassing is. Vroeger reeds waren we na enkele wegingen ook tot het besluit gekomen dat het gemiddelde gewicht ongeveer 5,75 kg was.

Wanneer we nu gewichtsintervallen nemen van ½ kg, dan zijn de 50 gewogen Schipperkes als volgt onder te verdelen:

 

Gewicht:  3 – 3,5 kg         →     1 Schipperke(s)                      6,5 – 7 kg         →       6        –

3,5 – 4 kg         →     3      –                                      7 – 7,5 kg         →       2        –

4 – 4,5 kg         →     4      –                                      7,5 – 8 kg         →       4        –

4,5 – 5 kg         →     9      –                                      8 – 8,5 kg         →       1        –

5 –  5,5 kg        →     6      –                                      8,5 – 9 kg         →       1        –

5,5 –  6 kg        →     6      –                                       > 9 kg              →       1        –

6 – 6,5 kg        →     6      –

 

Tussen 4 en 8 kg vinden we 86 % van de Schipperkes terug, en van 4 tot 7 kg 78 %. Het is nochtans zeer belangrijk om weten dat bij Schipperkes van 3 tot 4 kg en ook bij Schipperkes rond 8 kg heel mooie exemplaren voorkomen. Een voorkeur in de Standaard voor Schipperkes tussen bijv. 4 – 4,5 en 6,5 – 7 kg mag dus geen reden zijn voor de keurmeesters om mooie honden, met een gewicht iets buiten deze grenzen, ten onrechte minder te kwalificeren.

We kunnen hier vermelden dat de standaard van The Kennel Club (Engeland) een gewicht vermeldt van 5,4 tot 7,3 kg, wat dus een gemiddelde veronderstelt van 6,35 kg. De Canadese standaard vermeldt 5,5-8 kg, dus een gemiddelde van 6,75 kg. Deze gemiddelden liggen dus duidelijk hoger dan het door ons bepaalde en berekende gemiddelde van 5,78 kg. Daarom werd in de recente FCI-standaard een gewicht voorgeschreven van 3-9 kg en een voorkeurgewicht van 4-7 kg, wat dus betekent een gemiddeld gewicht van 5,5-6 kg.

 

De schofthoogte:

 

In de meeste standaarden, ook van kleine rassen, worden schofthoogtes opgegeven, al of niet voor de reuen en de teven afzonderlijk, en met onderste en bovenste limieten of toleranties.

In de standaard van het Schipperke worden geen schofthoogtes vermeld. Nochtans vragen Schipperke-liefhebbers ons heel dikwijls hoe groot deze hondjes nu eigenlijk wel moeten zijn.

In de literatuur is er wel degelijk iets over schofthoogtes terug te vinden. G. Arin geeft voor Schipperkes van het ‘klassiek’ formaat de volgende schofthoogtes op: reuen 34-36 cm en teven 32-34 cm.

De Amerikaanse standaard van het Schipperke spreekt van 11-13 inches (27,94 tot 33,02 cm) voor de reuen en 10-12 inches (25,40 tot 30,48 cm) voor de teven.

Dit betekent dus als gemiddelden:

  • reuen: 35 cm (G. Arin) of 30,5 cm (US-standaard)
  • teven: 33 cm (G.Arin) of 28 cm (US-standaard)

 

Onze metingen gaven voor de verschillende groepen volgende schofthoogtes :

 

I        Kleine teven                                                       29,64 cm

II      Alle kleine Schipperkes                                      29,90 cm

III     Kleine reuen                                                       30,87 cm

IV     Grote teven                                                          33,23 cm

V      Alle grote Schipperkes                                       33,85 cm

VI     Grote reuen                                                        34,17 cm

VII   Gemiddelde voor alle reuen                               33,65 cm

VIII  Gemiddelde voor alle teven                               31,22 cm

IX     Gemiddelde voor alle Schipperkes samen        32,43 cm

 

Onze gemiddelde waarden liggen dus tussen de schofthoogtes van G. Arin en deze volgens de US-standaard, maar wel dichter bij de waarden van G. Arin.

 

De verhoudingen en/of indices:

 

We kunnen de drie ‘verhoudingen’ bespreken die in de modelstandaard van de FCI uitdrukkelijk voorkomen en die we berekend hebben op basis van de resultaten van onze diverse metingen, met name de lichaamsindex, de borstdiepte-index en de verhouding snuitlengte/schedellengte.

 

Lichaamsindex:

 

   De lichaamsindex of de verhouding van de lichaamslengte tot de schofthoogte (vermenigvuldigd met 100) is zeer belangrijk voor het Schipperke. Een index 100 is ideaal, wat dus een vierkant profiel veronderstelt of een vierkant gebouwd Schipperke.

De lengte van een hond meten is zeer moeilijk. Het spreekt vanzelf dat de keurmeesters tijdens hun keuringen de al of niet vierkante bouw van de Schipperkes dienen te beoordelen op zicht.

Onze berekeningen van de lichaamsindices leverde volgende resultaten op:

 

I         kleine teven:                             102,62

II       kleine reuen:                               98,78

III      kleine reuen + kleine teven:     101,67

IV      grote teven:                              107,60

V       grote reuen:                              103,06

VI     grote reuen + grote teven:        104,59

VII    alle teven:                                 104,95

VIII   alle reuen:                                 102,42

IX     alle Schipperkes:                      103,64

 

 

De teven zijn blijkbaar een ietsje gestrekter (met langer lichaam) dan de reuen. Nochtans is het zeer belangrijk om te kunnen vaststellen dat heel wat Schipperkes wel degelijk perfect vierkant gebouwd zijn. Een dergelijke bouw voorschrijven is dus zeker niet utopisch. Een vierkante structuur (een lichaam inschrijfbaar in een vierkant) is een typisch raskenmerk dat hoe dan ook moet behouden blijven.

 

Borstdiepte-index:

 

In standaarden van heel veel rassen kan men lezen dat de borstdiepte de helft moet zijn van de schofthoogte. Onze ervaring en onze metingen van borstdieptes bij heel wat rassen hebben ons geleerd dat het niet realistisch is om een dergelijke borstdiepte-index bij veel rassen als gewenste lichaamsverhouding voor te schrijven.

We weten dat Schipperkes ten opzichte van heel wat rassen een in verhouding diepere borst hebben. Daarom was het wel interessant om eens te kunnen beschikken over resultaten van metingen en de hieruit berekende borstdiepte-indices. Waarden die hoger zijn dan, gelijk aan of kleiner dan 0,5 betekenen resp. dat de borstdiepte meer bedraagt (laagbenige indruk) dan de helft van de schofthoogte, er gelijk is aan is of minder bedraagt (hoogbenige indruk).

De borstdiepte-indices (borstdieptes gedeeld door de schofthoogtes) die werden berekend op basis van de metingen die bij de verschillende groepen Schipperkes werden uitgevoerd, zijn als volgt:

 

I         kleine teven:                               0,477

II        kleine reuen:                              0,476

III      kleine reuen plus kleine teven:  0,477

IV      grote teven:                                0,467

V       grote reuen:                                0,480

VI      grote reuen plus grote teven:     0,475

VII     alle teven:                                  0,472

VIII    alle reuen:                                 0,479

IX      alle Schipperkes:                       0,476

 

Het is duidelijk dat al deze gemiddelden weinig of geen variatie vertonen en dat het Schipperke een nogal diepe borst heeft. Dit betekent concreet dat de borstdiepte 47-48 % bedraagt van de schofthoogte, ofwel dat de afstand van de grond tot aan de onderborst (bodemafstand) ongeveer 52-53 % bedraagt van de schofthoogte.

 

Verhouding snuitlengte/schedellengte:

 

In de ‘modelstandaard’ van de FCI wordt de verhouding van de snuitlengte tot de hoofdlengte vermeld. Wij verkiezen nochtans om de verhouding snuitlengte/schedellengte te berekenen, daar dit dezelfde informatie geeft en meer tot de verbeelding spreekt.

De hiernavolgende waarden geven dus aan hoe lang de snuit is ten opzichte van de voorhoofd- of de schedellengte Een waarde van 1 (zoals bij de meeste hondenrassen) betekent dat snuit en voorhoofd even lang zijn. Een waarde van 0,5 (zoals bij doggen of dogachtigen) betekent dat de snuit half zo lang is als het schedelgedeelte.

 

Wij berekenden uit onze metingen de volgende waarden, die dus de gemiddelden zijn van de verhouding snuitlengte/voorhoofd- of schedellengte:

 

  • alle kleine Schipperkes: 0,625
  • alle grote Schipperkes: 0,641
  • alle Schipperkes: 0,637

 

Vroeger veronderstelden we dat de snuitlengte de ¾ of 75 % bedroeg van de schedellengte. Blijkbaar is het dus eerder de 2/3 of meer exact 63,7 %.

Wanneer we de gemiddelde verhouding snuitlengte / hoofdlengte voor alle Schipperkes samen berekenen, dan geeft dit als resultaat 0,389, wat dus betekent dat de snuitlengte ongeveer 40 % bedraagt van de totale hoofdlengte.

 

Andere resultaten:

 

Aangezien het Schipperke zeer stevig gebouwd is, moet de borst in vooraanzicht breed zijn en de ribben goed gewelfd. Het borstgedeelte is dus behoorlijk omvangrijk (borstomvang), breed (borstbreedte) en diep (zie hoger borstdiepte-index).

 

De schedel is bij het Schipperke behoorlijk breed, relatief breder dus dan bij de meeste andere herdershondenrassen.

 

De gemiddelden in cm van de betreffende lichaamsmaten zijn als volgt:

 

BD = borstdiepte

BBr = borstbreedte

BO = borstomvang

SchBr = schedelbreedte

 

 

BD          BBr        BO        SchBr   

 

Alle kleine Schipperkes                   14,26      12,12      42,55     7,63

Alle grote Schipperkes                    16,09       13,89      48,50     8,56

Alle Schipperkes                             15,43       13,25      46,36     8,23

 

 

Besluit – Morfologie (bouw) van het Schipperke:

 

Wat de morfologie (algemene lichaamsvorm) betreft van het Schipperke kunnen op basis van de uitgevoerde metingen interessante conclusies getrokken worden.

We moeten vaststellen, wat toch wel verrassend is, dat het exterieur, het uiterlijk of de bouw van het Schipperke nog altijd onvoldoende gekend is. Heel wat liefhebbers, ook kynologen die hun sporen verdiend hebben, denken dat het Schipperke ‘een Groenendaeler in miniatuur’ is. Daarom hebben we getracht om in de nieuwe standaarden van de Belgische herder en van het Schipperke het algemeen voorkomen van deze twee rassen goed te beschrijven, zodat deze verkeerde zienswijze bij de hondenliefhebbers definitief uit de wereld kan geholpen worden.

Van de Belgische herder weten we dat het een ‘middellijnige’ (niet robuust en ook niet echt verfijnd of slank) hond is, die kracht paart aan elegantie. In de nieuwe standaard van de Belgische herder wordt het ontbreken van elegantie zelfs als fout vermeld. Wat het hoofd betreft kan men lezen dat ‘de schedel en de snuit ongeveer even lang zijn, met ten hoogste een klein verschil ten voordele van de snuitlengte’, dat de schedel ‘middelmatig breed’ is, dat de borst ‘weinig breed’ is, en de voorborst van voren gezien ‘weinig breed, maar ook niet smal’ is.

Het Schipperke daarentegen hebben we in de nieuwe standaard beschreven als ‘een herdershond in klein formaat, maar zeer stevig gebouwd’, met een lichaam dat ‘kort en breed, dus gedrongen’ is. Het lichaam van het Schipperke is inderdaad tamelijk robuust maar toch niet ‘overdreven omvangrijk of zwaar’. Het hoofd is wolfachtig van vorm maar ‘niet al te gestrekt (lang) en voldoende breed om in harmonie te zijn met het lichaam’, en de snuitlengte bedraagt ‘ongeveer veertig procent van de totale lengte van het hoofd’.

 

Het is welbekend dat wat de verhoudingen en de vorm van het lichaam betreft, de honden kunnen ingedeeld worden in morfologische types. De meest bekende classificatie is een indeling in drie types, met name het langlijnige of dolochomorfe type (verfijnd en slank), het kortlijnige of brachymorfe type (gedrongen) en het middellijnige of mesomorfe type (gemiddelde verhoudingen). Het is spijtig dat deze terminologie dikwijls verkeerd begrepen wordt, want al te dikwijls denkt men dat langlijnigheid iets te maken heeft met lichaamslengte. Eigenlijk heeft het niets te maken met de verhouding van de lichaamslengte tot de schofthoogte. Het betekent niet dat het lichaam (de romp) gestrekt (lang) is en dus inschrijfbaar in een rechthoek. Langlijnig betekent heel eenvoudig dat de verhouding van de lichaamsoppervlakte tot het gewicht of het volume van het lichaam groot is, en de term kortlijnig betekent dat deze verhouding klein is.

 

Niemand zal ontkennen dat de Belgische herder een middellijnige bouw heeft. De in de standaarden van veel andere rassen vermelde morfologische classificatie is dikwijls verkeerd en wordt dus betwist.Zo heeft men altijd in de standaard van de Vlaamse koehond kunnen lezen dat hij kortlijnig (bréviligne) is, wat een overdreven bewering is. In de nieuwe standaard hebben we deze term kunnen vervangen door ‘subkortlijnig’, wat betekent ‘intermediair tussen middellijnig en echt kortlijnig’.

 

Een analyse van de resultaten van de metingen leert ons nu dat de morfologie (lichaamsbouw) van het Schipperke duidelijk verschilt van die van de Belgische herder. Het Schipperke is dus in geen geval een Groenendaeler in het klein, want zijn bouw is veeleer gedrongen en robuust. Het is zelfs tamelijk verrassend om vast te stellen, maar wellicht niet voor een onderlegde kynoloog, dat de lichaamsmaten van het Schipperke ons duidelijk maken dat zijn bouw tamelijk dicht deze van de Vlaamse koehond benadert. We mogen natuurlijk wel het Schipperke als lupoïde omschrijven, dus wolfachtig zoals de Belgische herder, maar er moet wel aan toegevoegd worden ‘met neiging tot kortlijnigheid of brachymorfie’. Dit verschil in type en morfologie dat het Schipperke van de Belgische herder onderscheidt is helemaal vanzelfsprekend wanneer men, zonder rekening te houden met de grootte, het algemene uiterlijk van deze twee rassen goed bekijkt. Het valt inderdaad duidelijk op dat de anatomische bouw van het Schipperke krachtiger, robuuster en meer gedrongen is, wat vooral tot uiting komt door de brede borstkas. Verder is ook het hoofd krachtiger, wat komt door de breedte van de schedel en het relatief korte snuitgedeelte.

 

We kunnen verder nog preciseren, wat niets te maken heeft met de lichaamsmaten ‘in de breedte’, dat Schipperkes, net zoals Belgische herders, enkel en alleen met een vierkant lichaam ‘typisch’ kunnen zijn. Wat betreft de hoekingen (de hoeken gevormd door de gewrichten van de ledematen) kan men stellen dat deze bij het Schipperke iets meer uitgesproken zijn dan bij Belgische herders, maar toch nog altijd als ‘normaal’ kunnen worden beschouwd, wat wil zeggen dat bij beide rassen de achterste ledematen in stand onder het lichaam zijn geplaatst.

 

De resultaten van de metingen die we hier hebben besproken hebben ons natuurlijk geholpen om een standpunt in te nemen voor problemen die zich stelden wanneer onze Belgische Standaardcommissie de nieuwe rasstandaard van het Schipperke opstelde.

Zo leek het ons verdedigbaar, wat het gewicht betreft, om te preciseren dat dit kan variëren van 3 tot 9 kg, met een na te streven gemiddeld gewicht van 4 tot 7 kg.

In de voorgestelde nieuwe standaard werd uiteindelijk de schofthoogte niet vermeld.

Het algemeen voorkomen werd omschreven als ‘lupoïde’.

Dat het hoofd zou lijken op dat van een vos (vulpoïde of vosachtig), zoals in de oude standaard vermeld, werd natuurlijk weggelaten en vervangen door de precisering dat het voorhoofd tamelijk breed is en de snuitlengte ongeveer veertig procent bedraagt van de totale hoofdlengte.

In de nieuwe door België voorgestelde standaard werd ook uitdrukkelijk geëist dat het Schipperke kwadratisch (vierkant) gebouwd moet zijn. Dit kenmerk blijkt volgens onze lichaamsmetingen zonder twijfel ‘realiseerbaar’, wat betekent dat ‘een hond inschrijfbaar in een vierkant’ voor de fokkers in geen geval een utopische doelstelling is.

 

Morfologische en kynologische termen:

Hoeking: kynologische vakterm waarmee een hoek wordt bedoeld die wordt gevormd in een gewricht van de voorste of de achterste ledematen;

Kortlijnig of brachymorf: betekent dat de verhouding van de lichaamsoppervlakte tot het gewicht of het volume van het lichaam klein is; een kortlijnige hond is gedrongen en robuust, en hij is brachycefaal (het hoofd is kort, de schedel eerder breed en de snuit relatief kort).

Langlijnig of dolichomorf: term die meestal verkeerd wordt begrepen; langlijnigheid wordt niet in hoofdzaak bepaald door de verhouding van de lichaamslengte tot de schofthoogte en wil dus niet zeggen dat het lichaam lang is; het betekent wél dat de verhouding lichaamsoppervlakte/lichaamsvolume groot is; een langlijnige hond is verfijnd en slank en dolichocefaal (langschedelig, met lang hoofd).

Middellijnig of mesomorf: heeft betrekking op het intermediaire type (tussen lang- en kortlijnig) waartoe de meeste herdershonden behoren; het hoofd is mesocefaal (middelschedelig), dus intermediair tussen brachy- en dolichocefaal.

Morfologie: studie van de uitwendige bouw en vorm van organismen.

Rechthoekig lichaam: gestrekt of lang lichaam dat inschrijfbaar is in een rechthoek; de lichaamslengte overtreft de schofthoogte.

Subkortlijnig: sub betekent ’onder’,  minder dan’; qua morfologie zich situerend tussen kortlijnig en middellijnig (zwak brachymorfisme). .

Vierkant lichaam: is inschrijfbaar in een vierkant; lichaamslengte en schofthoogte zijn gelijk.

 

Van dezelfde auteur:

  • Schipperke, Interpet Publishing (in het Engels), 157 p., 2001.
  • Belgian Shepherd Dog (in het Engels), Interpet Publishing 2001 en Kennel Club Books (USA) 2005, 157 p.
  • Bouvier des Flandres (in het Engels), Interpet Publishing, 2002, 157 p.
  • Encyclopedie van de Belgische Hondenrassen, Aniwa Publishing, 190 p., 2006.
  • Blueprint of the Belgian Shepherd Dog, ‘Belgian Shepherd Dog Association of Great Britain’.
  • Un Blueprint du Berger Belge, Revue des Clubs Français du Chien de Berger belge et du Schipperke, Février 1982, p. 47-64; même article (Commentaires sur le Standard du Berger Belge), même revue, juillet-août 2001, p.23-37.
  • Blauwdruk van de Belgische Herdershond, gepubliceerd onder meer in ‘Belgische Herder’ (maandblad

van de N.V.B.H.).

–     Kynologisch Lexicon, Exterieur en Beweging, CirCum Publishing, 166 p., 2002

——————————————————————————-

Mag niet worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere  wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.